VI. We vinden geen spoor van een begin - noch het vooruitzicht van een einde

  • writings & musings
  • I. halfway home (en)
  • II. cars, priests and haircuts (nl)
  • III. cars (en)
  • IV. Soefi, kind van zijn tijd
  • V. God's Earth the desert (en)
  • VI. Deep Time (nl)
  • VII. Deep Time II (nl)
  •  
  • back to main site

 

Maandag 26.10 4004 v.C.

God schiep de Aarde op Maandag 26 oktober 4004 v.C. en begon eraan om 9u ’s morgens.

James Ussher, de aartsbisschop van Armagh, berekende in 1650 aan de hand van data uit de Bijbel de leeftijd van de aarde. Zijn ingewikkeld rekenwerk bracht de geboortedatum uiteindelijk op maandag 26 oktober in het jaar 4004 voor christus. Sommige bronnen spreken ook van 23 oktober, maar of het nu de vrijdag of de maandag was, is hier irrelevant.

Hij was niet de enige die probeerde om op basis van het Oud Testament de leeftijd van de Aarde af te leiden. Omdat alle pogingen ruwweg dezelfde gegevens en methode gebruikten waren de resultaten vrij gelijklopend. De ene kwam uit op 3929, een ander op 3949, Johannes Kepler op 3992…

Er was wel een soort consensus dat de aarde niet veel ouder was dan 5000-6000 jaar, dat het uiterlijk, de landschappen op aarde sinds de week van de Schepping, zoals beschreven in het boek Genesis, zo goed als niet veranderd waren. Misschien hier en daar wat slijtage en wat meer of wat minder begroeiing maar grosso modo zag de Aarde er nog uit als sinds zijn schepping. Een overtuiging die uiteindelijk tot in de 19e eeuw zijn aanhangers zou hebben. In de noten van de Engelse bijbels bijvoorbeeld werd vastgehouden aan de 4004 v.C. datum tot in de vroege jaren 1800.

De 4e dimensie: Tijd

Nochtans rommelden sommigen op het einde van de 17e eeuw al aan dat idee. Thomas Burnett, een Anglicaanse geestelijke, was herhaaldelijk de Alpen overgestoken en in de ban geraakt van het majestueuze en indrukwekkende karakter van de bergen. Waar zijn tijdgenoten de bergen nog als afschrikwekkend en ‘monstrueus’ zagen, raakte hij geïntrigeerd en vroeg zich af wat de oorsprong kon zijn van deze ‘ogenschijnlijk willekeurige verzameling van rotsen’.

Volgens het boek Genesis waren de bergen geschapen op de derde dag van de week van de Schepping, en waren sindsdien niet veel veranderd. Burnett echter, was niet overtuigd en was vooral verward door de beschrijving van de Zondvloed in het scheppingsverhaal. Volgens zijn berekening zou er een watermassa van acht oceanen nodig geweest zijn om de aarde zo te overspoelen dat, zoals beschreven in het boek Genesis, ‘zelfs de bergen onder water kwamen te staan’. Zelfs de hoeveelheid regen van de 40-daagse stortvloed was amper voldoende om 1 oceaan te vullen. Waar kwam dat water dan vandaan?

Burnett werkte een ingewikkelde theorie uit waarin de aarde bestond uit een kern van vuur en een korst van aarde met water er tussen. In het begin na de Schepping was de korst perfect glad maar door de tijd begon die onder invloed van de zon te verharden en te scheuren tot de verzwakte korst het uiteindelijk begaf en het water vrije baan kreeg. Stukken van de korst werden verzwolgen in het water, wat dan de Zondvloed veroorzaakte. Toen het water finaal terugtrok, liet het ons de aarde na zoals we ze nu kennen: ‘a World lying in its Rubbish’ om het met de woorden van Burnett te zeggen.

Zo ontstond zijn ‘Sacred Theory of the Earth’. Het leverde hem niet meteen bijval op binnen de Anglicaanse kerk en hij zag zijn klim op de geestelijke promotieladder serieus gefnuikt maar zijn boek, dat eerst verscheen in een oplage van 25 exemplaren, vond snel de weg naar een breder publiek en werd het meest gelezen boek over geologie van de 17e eeuw. Zijn theorieën werden druk besproken zowel door een wetenschappelijk als meer werelds publiek, maar het was vooral de introductie van de concepten ‘verandering’ en ‘tijd’ in het denken over de oorsprong van de Aarde die een fundamentele paradigma verschuiving teweegbracht. Burnett viel de tijdsnotie van de 6000 jaar oude Aarde niet rechtstreeks aan, hij was tenslotte nog steeds een geestelijke, maar zette de deur wel op een kier om de ouderdom van de Aarde niet meer rechtstreeks af te leiden uit de gegevens uit de Bijbel.

Dat geesten soms langzaam rijpen en dat enige omzichtigheid geboden was als je theorieën van de Kerk wou weerleggen bewijst het werk van Georges Buffon (1707-1788), een Franse natuurgeschiedkundige. In zijn ‘Histoire Naturelle’ schuift hij voorzichtig een theorie naar voren dat de dagen van de scheppingsweek misschien niet letterlijk de tijdsspanne van een dag betekenen maar eerder een verhalend symbool zijn voor een langere periode van tijd. In zijn boek heeft hij het over een totale leeftijd van ruwweg 75 000 jaar voor de Aarde. In zijn notities vinden we later wel de opmerking dat hij de aarde miljarden jaren oud schatte.

De geboorte van de geologie.

In de 19e eeuw heerst onder de wetenschappers de algemene teneur dat de aarde toch een stuk ouder moet zijn dan die 6000 jaar. Hoe oud daarentegen, was een groot vraagteken. Het was uiteindelijk wachten op ene James Hutton eind 18e eeuw om voor het eerst het concept van ‘deep time’ te zien opduiken. In zijn driedelige magnum opus ‘Theory of the Earth’ schuift hij de these naar voor dat wij bepaalde kenmerken van de aarde als permanent ervaren, alleen maar omdat wij zelf zo’n korte tijd leven. Mochten we een zelfde tijdsbesef hebben als bergen of oceanen zouden we de subtiele veranderingen over de tijd ook opmerken. De laatste zin van zijn boek is er een die de academische wereld op zijn grondvesten deed beven en wetenschappers eeuwen heeft beziggehouden: ‘Het resultaat van ons huidig onderzoek is dat we geen spoor vinden van een begin – noch het vooruitzicht van een einde.’

Hutton wordt vaak de vader van de moderne geologie genoemd en het belang van zijn werk is immens. Hij was een fervent wandelaar en toonde dat we een beter inzicht kregen in het verleden van de aarde door het landschap van het heden te lezen. Maar het zou toch nog enkele decennia duren voor zijn theorieën echt gemeengoed werden en er een hele generatie geologen de bergen introk om onderzoek te doen naar het diepe verleden van de aarde.

Het inspireerde o.a. Charles Lyell, een ex-advocaat, tot het schrijven van een driedelig werk over ‘The Principles of Geology’. De verdienste van Lyell was dat hij in tegenstelling tot de quasi ondoorgrondelijke prozavorm van Hutton, een meeslepende schrijfstijl had en de theorieën uiteenzette en illustreerde met talloze prachtig uitgewerkte gedetailleerde voorbeelden. Het is het eerste deel van deze drie boeken dat in de bagage van Charles Darwin belandde op zijn reis met de Beagle naar Zuid-Amerika. Tijdens zijn studietijd in Cambridge was Darwin geïnteresseerd geraakt in geologie. In een brief aan zijn vriend Leonard Horner zou hij later schrijven dat hij het gevoel had alsof ‘de helft van mijn boeken uit het brein van Lyell komt, want ik heb altijd gedacht dat de grote verdienste van de Principles net hier in ligt, dat het een heel andere toon zet in ons denken zodat, wanneer we iets zien dat Lyell niet heeft gezien, het toch lijkt alsof we het door zijn ogen zien.’

Over Berg en Zee

Wanneer Darwin in de Chileense havenstad Valparaiso belandt tijdens zijn reis met de Beagle, trekt hij er op uit, de bergen in, waar hij de ‘Bell’ van Quillota opgaat, een berg van zo’n 1900 meter hoog met een platte top van waar je een uitzicht hebt op de Andes. Boven is hij onder de indruk van het ‘prachtige landschap, een plezier dat nog eens verhoogd wordt door de vele bespiegelingen die enkel en alleen het zien van deze bergketen al oproept. Wie zou hier niet onder de indruk raken van de krachten die deze bergen creëerden, en van de ontelbare eeuwen die het moet gekost hebben voor deze bergmassa’s om op te stuwen, afgevlakt te worden en vorm te krijgen?’



Bergen inspireerden deze geologen om te kijken naar ‘the greatest show on Earth, its past’, omdat ze op een heel directe manier getuigen van dat verleden. Iedereen die een beetje weet waar en hoe te kijken kan heel veel afleiden over dat verleden zonder daarbij gespecialiseerd materiaal nodig te hebben. Een paar flinke stappersbenen, wat voorkennis en een geoefend oog en je komt al een heel eind.



In de 19e eeuw – vooral met de economische ontwikkeling van de mijnbouw- en grondstoffenindustrie als motor – werden onderzoeksmethoden geraffineerder en ontstond wat men in de geologie stratigrafie noemt, het onderzoek van aardlagen. In oorsprong was men vooral op zoek naar aardolie, steenkool en andere delfstoffen, maar de wetenschappers beseften al gauw hoeveel de analyse van aardlagen hen ook kon vertellen over het diepe verleden van de Aarde.



Eerst onderzochten geologen vooral de fysische sporen die gebeurtenissen uit het verleden nagelaten hebben in de structuur van de rotsen. De karakteristieke patronen van door de wind voortgedreven duinen, de aanwezigheid van zoutkristallen die wijzen op het bestaan van vroegere woestijnen of de chaos van rotslagen die gevormd werden door grote ijsplaten… Het besef groeide wel dat het beeld dat men zo kreeg van het verleden van de Aarde op zijn best fragmentarisch was. Als een boek waarvan verschillende pagina’s waren uitgescheurd. De aardlagen beschrijven telkens een stukje uit het verleden en sluiten ook niet altijd op elkaar aan. Op zoek naar olie en delfstoffen begon men ook lagen te onderzoeken in ondiepe kust- en zeewateren maar het beeld van het verleden bleef heel fragmentarisch.

Pas in het midden van de 20e eeuw ongeveer, toen de technologie er was om dieper de zee in te gaan en daar de oceaanbodem te onderzoeken, kreeg men de kans om zo goed als onaangeroerde stalen te nemen van aardlagen die vrij volledige secties uit het diepe verleden beschreven. Onderzoeksprogramma’s als het ‘International Drilling Program’ (een internationaal onderzoeksprogramma waarbij men hele strata uit de diepe zeebodem gaat boren om onderzoek te doen naar klimaatverandering miljoenen jaren geleden) zagen het daglicht. De resultaten van dat programma waren verbluffend omdat ze een vrij compleet beeld schetsen van het klimaat en de veranderingen die optraden miljoenen jaren geleden. In tegenstelling tot het fragmentarische beeld dat men had uit de analyse van rotslagen. Anno 2022, in tijden van klimaatopwarming, zijn geologen op zoek naar een soort nulmeting om de impact van de mens op het klimaat te kunnen meten, en kijken daarvoor naar de oceanen om die informatie te vinden.

Maar we staan slechts aan het begin van dit onderzoek. Volgens oceanografen hebben we tot op heden slechts 5% van de oceanen op aarde verkend. En ook oceanen zijn in volle evolutie. Maar als we willen kijken in het diepe verleden van de aarde, toen de mens er nog niet was, is de zee misschien wel onze beste invalshoek.